Het Kasteel van Wiltz

Een korte historische verkenning door het Kasteel van Wiltz

De centrale en buitengewoon gunstige ligging in de ongerepte natuur van de Luxemburgse Ardennen - de Ösling zoals de mensen hier zeggen –zorgde ervoor, dat het bekken van Wiltz al zeer snel bewoond werd. De inwoners van het schilderachtige stadje van toeristen en festivals, op 54 km van de hoofdstad Luxemburg, kunnen met een zekere trots op een boeiende en bewogen geschiedenis terugblikken.

Zo gaat de bouwgeschiedenis van de toren van de dekanale kerk terug tot in de Romeinse tijd. De sporen van profane gebouwen uit de elfde eeuw getuigen van de bloei van dit plaatsje in de Middeleeuwen, vooral door zijn gunstige ligging op de oude verkeerswegen die naar de Belgische Ardennen en verderop naar de Vlaamse en Hollandse handelscentra liepen.

In de dertiende eeuw zochten de Heren van Wiltz naar een passende plaats voor hun woonst en trokken dan op een uitspringende rots een burcht op. Die vestiging was het begin van het stadsgedeelte Oberwiltz In het jaar 1388 werden het kasteel en het woongebied door Franse belegeraars in brand gestoken. Kort daarop werden ze weer opgebouwd. Zowat in het midden van de vijftiende eeuw, toen de Öslingse adel tegen de troepen van Philips van Bourgondië in het geweer kwam, werd de vestiging in 1453 nog een keer vernietigd. De oudste delen van het huidige slot zijn de heksentoren op de oostflank, waar allerlei sagen en vertelsels de ronde over doen, en de vierhoekige toren op de noordwestelijke kant. De he heksentoren bouwde men in 1573 en werd in de periode daarna tweemaal gerestaureerd. Op het dak van deze toren met zijn vele verdiepingen prijkt sinds de negentiende eeuw de figuur van de legendarische Grave Jan. Met zijn harnas, schild en zwaard hebben de inwoners van Wiltz hem tot hun eeuwige bewaker aangesteld. De naam van de toren is uit duistere tijden afkomstig, want hier werden de vrouwen die van hekserij beschuldigt werden, tot aan hun veroordeling en gruwelijke terechtstelling opgesloten.

De vierhoekige toren uit de dertiende eeuw diende bij het eerste burchtgebouw als ingang, die men via een houten ophaalbrug bereikte. Rechts van de slotbrug stond de “Oordeelslinde”, waaraan dit plein tot op vandaag zijn naam “Lannepesch” te danken heeft.

 

De bouwgeschiedenis

Voor Graaf Jan - Johann van Wiltz creëerde de dichter Franz Binsfeld (1891-1956) een klein literair gedenkschrift:

„Grof Jan kuckt voam Hexenturem sou schwaarz an sou daïschter erof, ëm d’Maueren duddert de Sturem a rëselt a rabbelt um Grof.“

De verering van Graaf Jan is niet zomaar toevallig, want he was onder zijn bewind (1607-1648), dat in het jaar 1631 met de bouw van het kasteel en park begonnen werd. Ze zijn tot vandaag bewaard gebleven.

De Dertigjarige oorlog, belegeringen, hongersnood en epidemieën lieten de werken bijna 100 jaar aanslepen, zodat het nieuwe gedeelte van het hoofdgebouw pas in 1720 afgewerkt kon worden. In 1722 ontstond de voormalige slotkapel en in 1727 werd uiteindelijk de monumentale buitentrap gebouwd, die naar het park leidt en samen met de imposante kasteelfaçade de schitterende coulisse vormt voor het wereldberoemde Festival van Wiltz. In 1956 stuitte men bij herstelwerkzaamheden in het achterste gedeelte van e binnenplaats op de fundamenten van de eerste burcht uit de dertiende eeuw.

 

Kroniek van de Heren van Wiltz

De heren van Wiltz behoorden tot de oudste adel van het land. Hun stamboom gaat terug tot in de late elfde eeuw. De eerste Wiltzers kregen de titel van “Burchtvoogden van Aarlen”, waaruit men kan afleiden, dat de Heerschappij over Wiltz als leengoed aan de voogd van Aarlen verleend werd. Aan de zijde van Godfried van Bouillon namen de Heren van Wiltz deel aan de Eerste Kruistocht. Amadeus van Wiltz behoorde in 1214 tot de hoge gasten op de Bruiloft van Gravin Ermesinde met Walram van Limburg. Het oudst bewaarde zegel van Wiltz stamt uit het jaar 1256 en prijkt op een oorkonde, die onder Walter III opgemaakt werd. Aan de zijde van Landsgraaf Hendrik VI, die tegen Brabant vocht, namen de leenheren van Wiltz ook nog aan de slag van Worringen deel (1288), waar men streed om de erfenis van het Huis van Limburg. Deze bloedige slag kostte heel wat Luxemburgse ridders het leven en Walter IV van Wiltz belandde in kerkelijke gevangenschap, nadat hij de hertog van Brabant aan de arm verwondde. Het jaar 1437 werd de vrijbrief van de stad door Godart IV van Wiltz vernieuwd. . Onder Hartard van Wiltz klom het Wiltz-Huis in 1536 op tot baronie en in 1598 was Johan V de trotse drager van de titel baron van Wiltz in Stadtbredimus, Buzy, medeheer van Clerf, raadslid van de Spaanse koning, kapitein en tegelijk proost van Diedenhoven: Onder zijn zoon, graaf Johan VI werd Wiltz in 1629 tot graafschad verheven. In 1640 kreeg hij zijn benoeming tot gouverneur van het Hertogdom Limburg. In 1656 trouwde de nicht van graaf Jan, Marie-Marguerite met de Franse graaf Christophe de Custine d’Auflance.

Na de dood van haar oom en haar beide broers nam zij haar erfgoed in Wiltz op. De laatste graaf van Wiltz, Théodore François de Paule de Custine, verliet Wiltz in 1793, vlak voor de oprukkende troepen van de Franse Revolutie. Hij stierf in Bamberg in 1799. Al zijn goederen werden als nationaal patrimonium in beslag genomen en in 1798 openbaar verkocht. Toen zijn testament in 1801 geopend werd, maakten de nakomelingen van de zus van de laatste graaf, Marie-Thérèse-Victoire de Custine en haar echtgenoot Innocent-Marie Graaf van Vassinhac d’Imécourt aanspraak op de erfenis van hun oom. Eerst is het kasteel meer dan een eeuw in

privé-bezit geweest en na de Tweede Wereldoorlog diende het ten dele als een pensionaat voor de Zusters van de Christelijke Leer.

In 1951 heeft de Luxemburgse staat de gebouwen overgenomen

 

 Volg us op facebook!